Wie ben je?

Het maakt nogal uit waar en in welke situatie je je bevindt. Op je eerste werkdag vertel je je nieuwe collega’s iets anders over jezelf dan je medepatiënten op zaal in het ziekenhuis. Op het profiel van de datingapp typ je een ander verhaal dan in je cv of op het matchingsformulier voor een nieuwe studie. Wat je vertelt hangt af van wie je tegenover je hebt. Welke relatie heb je tot die ander: ben je collega, buurvrouw, medereiziger in een stilstaande trein, ben je predikant of gemeentelid? Wie je bent is relationeel. Je hebt als mens meerdere identiteiten, verschillende rollen die je ‘speelt’ ten opzichte van een ander. En die ander ‘speelt’ diens rol ten opzichte van jou. 

Maar wie ben jij echt? Wat is jouw diepste zelf, los van alle anderen om je heen? Dat is een vraag van onze tijd. Je moet op zoek naar je ware zelf, je eigen kern. Maar hoe moet je dat ‘ware zelf’ vinden? Hoe meer je jezelf zoekt, hoe meer je ontdekt dat je bestaat door anderen. Je bent vader door je kinderen, je bent kind door je ouders. Zonder buren zou jij geen buurvrouw zijn, zonder andere gemeenteleden zou je geen DGU-er zijn. Wij worden gevormd door anderen om ons heen. Door je ouders, grootouders en zelfs verdere voorouders die je niet eens persoonlijk gekend hebt, je familiegeschiedenis vormt jou nog voor je een woord gesproken hebt. Daarnaast zijn er andere opvoeders, leerkrachten, mensen in de straat, buurt, dorp. De geschiedenis van het land waar je opgroeit drukt een stempel op je. De klasgenoten waar je het fijn mee had of die jou juist gepest hebben, kleuren wie jij nu bent. Al die andere mensen vormen mede jouw ‘ware zelf’. Wij zijn als knooppunten in een netwerk van relaties, geen autonome individuen die als losse keien in een open landschap liggen. 

Op die manier schetst ook de Bijbel de mens. Niet als een eenling die zijn feestelijke eigen gang gaat, maar als een mens in relatie. Het begint al met Adam en Eva. De mens (adam) is alleen en God ziet dat dat niet goed is. Adam heeft een ander nodig die op hem lijkt, maar niet hetzelfde is: een die ‘helper en tegenover’ is. Daarom schept God een tweede mens, die later Eva genoemd wordt. Door en met elkaar worden zij samen meer mens. In een volgend verhaal, over Kaïn en Abel, horen we dat wij onze broeders (en zusters) hoeder zijn. We staan in relatie tot elkaar en dragen verantwoordelijkheid voor elkaar. 

Waarom? Waarom zouden we? Omdat wij allemaal ook in relatie staan tot God. Ieder van ons is een schepsel van Gods hand. Daardoor heb ik een relatie met God en God met mij. Maar tussen de ander en God bestaat ook een relatie, ook die is een schepsel Gods. Daarom kán ik mij niet afkeren van die ander. Omdat de ander en ik allebei een link met God hebben, heb ik geen keuze dan mij tot de ander te verhouden. De basis van mijn relatie tot de ander is dus mijn relatie tot God. Wie ik ten diepste ben is een ‘kind van God’, in geloofstaal. Dat is mijn ‘ware zelf’. Een identiteit die vanaf het begin al een relatie in zich draagt. Hoewel we het tot nu toe over de relatie tot andere mensen hebben, geldt dit ook voor niet-menselijke schepselen. Ook zij zijn op hun manier ‘kinderen Gods’, en wij mensen zullen ons daarom ook tot die schepselen moeten verhouden. 

Stel het je eens voor: jij als ‘kind van God’. Hoe voel je je? Probeer het eens uit, loop rond en voel dat jij dat bent: kind van God. Kijk om je heen op je werk, op school, in de straat, in de DGU: allemaal kinderen van God. Wat een mooie wereld!

Carolien Cornelissen